Integreren
Zoals gezegd kun je met integreren oppervlakten en volumes berekenen. Stel dat ik van een functie het oppervlak wil bepalen tussen die functie en de x-as over de afstand van x = a tot x = b dan zijn a en b de integratiegrenzen van de integraal of kortweg de grenzen. Een integraal waarbij geen integratiegrenzen vermeld staan, zoals bij nagenoeg alle integralen op deze pagina, is een onbepaalde integraal. Zijn de grenzen wel bekend dan hebben we te maken met een bepaalde integraal en dat wordt als volgt genoteerd en uitgewerkt (ik bereken hier het oppervlak A tussen de functie y = x2 en de x-as over de afstand van x = 3 tot x = 5):
Terwijl het met differentiëren zo is dat je uiteindelijk altijd tot een afgeleide komt door simpelweg regeltjes te volgen (je kunt er gemakkelijk een computerprogramma voor schrijven), is het met integreren vaak totaal anders. Er is geen standaardmethode om een integraal aan te pakken, zodanig dat je altijd tot een oplossing komt. Maar er is wel een reeks handigheidjes die je kunt toepassen en die dan wellicht de sleutel vormen tot een oplossing.
-
De eerste truc heet kijken.
Dit klinkt heel flauw, maar soms lijkt het allemaal heel ingewikkeld en kun je door goed te kijken al de
oplossing zien.
Voorbeeld 1: -
De tweede truc heet breuksplitsing.
Dit is uiteraard alleen een mogelijk redmiddel wanneer je met een breuk te maken hebt.
Indien de noemer is te ontbinden in factoren dan is één van die factoren misschien uit te delen in de teller,
hetzij direct, hetzij indirect door nog wat aan de teller te sleutelen (door er
machten van x bij op te tellen
en gelijk weer vanaf te trekken).
Terwijl je met één breuk begon gaat het aantal breuken hierdoor wel toenemen, maar daarmee komt ook een
oplossing dichterbij.
Als de noemer niet is te ontbinden in factoren dan gaat breuksplitsing niet werken.
Voorbeeld 1:
-
De derde truc heet goniometrische substitutie.
Deze methode kan heel handig zijn om
wortels kwijt te raken.
Door de variable x te vervangen door sin t, tan t of sec t krijgt het integratieprobleem ineens een hele andere vorm.
Heb je iets van de vorm √(a − x2) dan is de vervanging van x door sin t handig, heb je iets
van de vorm √(a + x2) dan is de vervanging door tan t handig en voor √(x2 − a)
kan vervanging door sec t redding brengen.
Voorbeeld 1:
-
De vierde truc heet partieel integreren.
Vanuit het differentiëren
kennen we de productregel
en die gebruiken we indien een functie bestaat uit het product van twee andere functies:
Voorbeeld 1: