Vectoren, vraagstuk 14
Gegeven de vectoren:
De lijnen k en m hebben respectievelijk parametervoorstellingen:
- Laat zien dat de twee lijnen elkaar niet snijden.
- Bepaal parametervoorstellingen van twee onderling evenwijdige vlakken V en W, zo dat k V en m W.
- Bereken de (loodrechte) afstand tussen V en W (dat is de kortste afstand tussen k en m).
De lijnen k en m
-
Laat zien dat de twee lijnen elkaar niet snijden.
Het snijpunt van de twee lijnen k en m vinden we door ze aan elkaar gelijk te stellen:
-
Bepaal parametervoorstellingen van twee onderling evenwijdige vlakken V en W,
zo dat k V en m W.
Door de richtingsvector van de ene lijn toe te voegen aan de andere lijn, en vice versa, ontstaan twee vlakken die evenwijdig lopen (want ze hebben dezelfde richtingsvectoren) en die ieder voor zich de lijn k of m bevatten (door γ respectievelijk δ nul te stellen):
-
Bereken de (loodrechte) afstand tussen V en W (dat is de kortste afstand tussen k en m).
Het uitwendig product van de richtingsvectoren p en q is een normaalvector van beide vlakken (want ze lopen evenwijdig):
De projectie van de steunvector a op n is an. Dit is | an | maal een ‘eenheidsstukje’ van n, dus: