Stel ik heb een functie die ik wil integreren
van x = a tot x = b:
Door deze integraal op te lossen vind ik de grootte
van het oppervlak tussen de functie en de x-as vanaf x = a tot x = b, het gele vlak in figuur 1.
Figuur 1
Langs de x-as staan alle reële getallen uitgezet
en de grafiek die zich vormt (de blauwe lijn in figuur 1) zijn alle bijbehorende functiewaarden f (x) die we
doorgaans met y aangeven.
Dus x is het argument en y is de functiewaarde:
Wanneer ik een complexe functie wil
integreren dan is mijn argument niet meer een
reële variabele, de x in vergelijking (2),
maar een complexe variabele en die geven we
aan met z:
Ik heb nu een functie f (z) en z is een
complexe variabele met een
reëel deel (dat deel noem ik x) en een
imaginair deel (dat deel noem ik y):
Ik had dus een functie f met één argument, zijnde x, en nu heb ik een functie f met twee argumenten, zijnde x en y.
Echter, niet alleen het argument bestaat uit een reëel
deel en een imaginair deel, maar ook de functie als
geheel bestaat uit een reëel deel (dat deel noem ik u)
en een imaginair deel (dat deel noem ik v, en u en
v zijn op hun beurt weer functies van x en y):
Wanneer ik deze functie ga integreren dan krijgen we te maken
met een lijnintegraal langs een of ander pad door
het complexe vlak van het punt A = a + ib naar
het punt B = c + id:
Dit pad noemen we een contour en dat geven we doorgaans aan met de letter γ.
Figuur 2
Ik zoom even in op een deel van het contour van figuur 2 en ik geef dz aan (een
vector!) in een bepaald punt en ook de functie f (z)
(ook een vector!) in datzelfde punt.
Figuur 3
Ik geef ook even de hoeken aan die deze vectoren
maken met de horizontale as.
Figuur 4
Nu dienen we te bedenken dat:
Met behulp van deze ingrediënten ga ik met vergelijking (6) knutselen (en ik laat voor de overzichtelijkheid de
grenzen van de
integraal weg):
Om redenen die weldra duidelijk zullen worden neem ik in plaats van de functie f de
complex geconjugeerde van f, dat levert
een sterretje op bij de functie f en een tekenwisseling bij de hoek α:
In een plaatje ziet dat er zo uit.
Figuur 5
De som van −α en β vormt samen een hoek die ik φ noem:
In woorden: de eerste integraal is het vectorveld dat
exact met het contour meestroomt, en de tweede integraal
is het vectorveld dat loodrecht op het contour er doorheen stroomt.
Ik kan ook schrijven (n is een normaalvector
die loodrecht op het contour staat):
Stel dat ik integreer over een gesloten contour,
dus dat mijn beginpunt en eindpunt samenvallen, én met de belangrijke voorwaarde dat de functie f in het gehele gebied
binnen mijn contour holomorf is, dan wordt de
integraal als volgt:
De integraal helemaal rechts ga ik anders opschrijven
en daarvoor grijp ik terug op vergelijking (15) en ik dien ook te bedenken dat:
Vergelijking (19) wordt dan:
De volgende truc is om de vectordz over een
hoek van −90 graden te draaien, dus in plaats dat dz precies het contour volgt komt ie er nu
loodrecht op te staan én naar buiten gericht.
Wanneer ik tegelijk de hoek tussen de vectorenf* en dz mee laat veranderen dan blijft per saldo alles hetzelfde:
Zo beland ik op precies hetzelfde punt als vergelijking (16) en via de
stelling van Stokes en de
divergentiestelling kom ik vervolgens tot
hetzelfde monumentale resultaat:
Dit resultaat staat nu in de boeken als de Cauchy-Goursat-stelling, maar meestal wordt meneer Goursat weggelaten
en praat men over de Cauchy-stelling (of het Cauchy-theorema).
Oftewel:
wanneer ik een complexe functie f (z)
integreer langs een gesloten contour, waarbij alle punten op
het contour én binnen het contour regulier zijn
(het hele omsloten gebied inclusief het contour is
holomorf), dan is het antwoord altijd nul.
Ik geef even een voorbeeld en daarvoor pak ik de functie f (z) = 1/z erbij:
Ik maak een grafiek van deze functie.
Figuur 6
De grafiek van f (z) = 1/z
Ik maak de grafiek nog een keer, maar dan met
eenheidsvectoren, dat ziet er wat duidelijker uit.
Figuur 7
De grafiek van f (z) = 1/z (genormaliseerd)
Ik zoek de functie op in de holomorfietabel van complexe functies
en ik vind dat de functie overal holomorf is, behalve
in de oorsprong.
Indien ik een gesloten contour aanleg en de oorsprong daarbij niet omsluit dan is de
integraal langs dat contour altijd nul.
Ik teken een stel contouren in die allemaal nul opleveren.
Figuur 8
De grafiek van f (z) = 1/z (genormaliseerd)
met contouren die allemaal nul opleveren,
de blauwe stip is de pool in de oorsprong
En op deze manier zijn ze allemaal ongelijk aan nul.
Figuur 9
De grafiek van f (z) = 1/z (genormaliseerd)
met contouren die allemaal niet nul opleveren,
de blauwe stip is de pool in de oorsprong
Het is een beetje een rommeltje geworden, maar het idee is hopelijk wel overgekomen: in figuur 9 omvat ieder
contour de oorsprong, een niet-regulier punt.
Indien zich binnen het contour één of meerdere
niet-reguliere punten
bevinden (dus een beperkt aantal) dan ontstaat er een hele andere situatie die ook voordelig uitpakt.
Daarom ga ik vanaf nu uit van een functie die minstens één
niet-regulier punt heeft, en dat punt
noem ik P.
Figuur 10
Om dat punt P leg ik een cirkelvormig contour aan met P precies in het midden, en het gele vlak is een gebied
waar de functie in ieder geval holomorf is.
Figuur 11
Vervolgens leg ik een ander contour aan als volgt.
Ik deel het contour op in vier stukken: rood = γ1, groen = γ2,
paars = γ3 en blauw = γ4.
Het contour wordt doorlopen door te beginnen bij de pijlpunt en vervolgens de rode cirkel = γ1
te volgen tegen de wijzers van de klok in (linksom), daarna steek ik over via het groene deel = γ2
naar de paarse binnencirkel = γ3 die ik met de wijzers van de klok mee (rechtsom) doorloop, en
tenslotte steek ik weer over, ditmaal via het blauwe deel = γ4, om tenslotte bij de pijlpunt,
mijn beginpunt, te eindigen.
Figuur 12
De bijdragen aan de contourintegraal van het
groene deel = γ2 en het blauwe deel = γ4 moeten exact gelijk zijn, behalve het teken,
want het enige verschil is dat ze in de tegenovergestelde richting worden doorlopen.
Dus wanneer het groene deel een positieve bijdrage levert, dan levert het blauwe deel dezelfde bijdrage maar dan negatief
en vice versa.
Samen komt dat dan precies op nul uit.
De totale contourintegraal levert in ieder geval nul op volgens
vergelijking (29), dus de bijdrage van de buitencirkel = γ1 moet exact gelijk zijn aan die van de
binnencirkel = γ3, maar met een ander teken, om op nul uit te komen.
De buitencirkel wordt echter in een andere richting doorlopen dan de binnencirkel, dus beide cirkels leveren exact dezelfde
bijdrage aan de contourintegraal, ook qua teken, en dus ook als
de oranje cirkel van figuur 11.
Als gevolg hiervan mag ik de oranje cirkel van figuur 11, die even groot is als de rode cirkel in figuur 12, verkleinen tot
de afmetingen van de paarse cirkel uit figuur 12 zonder dat ik het resultaat van de
integraal beïnvloed.
Figuur 13
Merk op dat het voor dit hele verhaal helemaal niet uitmaakt of het rode deel van het contour van figuur 12, de rode
buitencirkel, wel of niet een cirkel is.
Indien het een vierkant zou zijn dan verandert dat niets aan bovenstaande redenering.
Figuur 14
Het mag iedere willekeurige vorm hebben, de conclusie blijft hetzelfde.
Figuur 15
Deze hele voorgaande redenering, betreffende figuur 12, kan ik natuurlijk nog een keer volgen, oftewel, niets weerhoudt
mij er van om het contour, de oranje cirkel, nogmaals te verkleinen.
Figuur 16
En zo kan ik doorgaan met het verkleinen van het contour en steeds dichter tegen dat ene
niet-reguliere punt aankruipen.
Figuur 17
In het limietgeval valt het contour samen met het punt P en IS de punt het contour en brengt de functiewaarde van het
punt P mij de oplossing van de contourintegraal.
Figuur 18
Stapsgewijs ziet dat er zo uit.
Kunnen we dit wiskundig maken?
Uiteraard!
Ik begin nogmaals met figuur 11, het punt P heeft coördinaten (x, y), en het contour heeft een straal r.
Figuur 19
Het punt P is een pool van de functie f (z),
en die functie f (z) ga ik als volgt opschrijven:
Voor de punten die liggen op het cirkelvormige contour van figuur 19 kan ik schrijven:
De contourintegraal, vergelijking (29), wordt met behulp van
vergelijking (30):
Nu haal ik de vergelijkingen (31) en (32) aan boord:
Zoals ik met de figuren 11 tot en met 18 al liet zien is de straal van het contour helemaal niet relevant en dat blijkt
ook uit deze wiskundige aanpak (want r valt eruit).
Hierdoor ontstaat wel het spectaculaire voordeel dat de functie g (z) versimpelt tot een constante wanneer ik r naar nul
laat gaan:
Deze weg ga ik uiteraard bewandelen en daarmee wordt vergelijking (34):
Ik doorloop het hele contour en daarmee varieert φ van 0 tot 2π:
Een logische en spannende vraag is: wat nou als het contour twee
niet-reguliere punten omsluit, P en Q?
Figuur 20
In lijn met het voorgaande verhaal kan ik wederom straffeloos het contour verkleinen.
Figuur 21
Maar nu moet ik creatiever worden, en wel als volgt.
Ik ga het contour flink van vorm veranderen en doorloop eerst een cirkelvormig contour γ1 rondom
het punt P, steek dan over via een recht contour γ2, dan doorloop ik een cirkelvormig contour
γ3 rondom het punt Q, en tenslotte steek ik weer over via het contour γ4 om bij
mijn vertrekpunt uit te komen.
Figuur 22
De bijdragen van de contouren γ2 en γ4 zijn identiek, maar tegengesteld van teken
en vallen dus tegen elkaar weg.
Dan kan ik ze ook wel verwijderen uit het plaatje.
Figuur 23
De overblijvende contouren γ1 en γ3 kan ik verder verkleinen totdat ze samenvallen
met de punten P respectievelijk Q.
Figuur 24
Vergelijking (37) komt er dan zo uit te zien, de gecombineerde functiewaarden van de punten P en Q brengen mij de
oplossing van de contourintegraal:
Door dit te veralgemeniseren voor n omsloten polen kom ik tot de Cauchy-residustelling
(of kortweg: residustelling, een residu is een overblijfsel of restant):
Je ziet de Cauchy-residustelling meestal in een vorm als deze:
Oftewel:
wanneer ik een complexe functie f (z)
integreer langs een gesloten contour, waarbij een eindig aantal
punten binnen het contour niet regulier zijn
(de rest van het omsloten gebied plus het contour is
holomorf), dan is het antwoord gelijk aan de som van
de functiewaarden in die niet-reguliere punten
maal 2πi.
In alle andere gevallen, de gevallen waarbij geen sprake is van een
holomorf gebied of het contour is niet te sluiten,
ben ik gedwongen om de integraal
helemaal uit te werken volgens vergelijking (6):
Integreren in het
complexe vlak opent een weelde aan kansen en
mogelijkheden om integralen op te lossen waarbij
alle andere methoden falen (of te omslachtig zijn).
De keerzijde is natuurlijk dat er ook een weelde aan valkuilen en doodlopende wegen ontstaat, zie
deze pagina over contourintegralen (voor de mogelijkheden
én de valkuilen).