De zwaartekracht van een homogene ronde ster
Bereken de zwaartekracht die een homogene perfect-ronde ster uitoefent op een andere massa (die voor te stellen
is als een puntmassa).
Om dit vraagstuk wat gemakkelijker tot een goed einde te brengen maak ik een kleine omweg.
Ik ga gebruik maken van de potentiaal van het zwaartekrachtveld.
De potentiaalfunctie is de integraal
van het zwaartekrachtveld, en omgekeerd is het zwaartekrachtveld de
afgeleide van de potentiaalfunctie.
De zwaartekracht die twee massa’s op elkaar uitoefenen wordt beschreven door de gravitatiewet van Newton:
De
integraal van het veld is de
potentiaalfunctie:
Ik ga nu eerst de potentiaalfunctie bepalen en daarna pas de zwaartekracht die de ster uitoefent
(het voordeel van deze werkwijze zal later blijken).
Daartoe kiezen we een bepaald x-y-z-assenstelsel en ik plaats het zwaartepunt van de ster in de oorsprong
van dit assenstelsel.
De ster, met massa m
1, oefent zwaartekracht uit op een andere massa, m
2, die zich
op coördinaten (x, y, z) bevindt.
De zwaartepunten van m
1 en m
2 bevinden zich op een afstand R van elkaar.
En omdat het zwaartepunt van m
1 zich in de oorsprong bevindt geldt voor R:
Ik ga een infinitesimaal stukje massa van de ster beschouwen, dm
1, en dat bevindt zich op
de coördinaten (ξ, η, ζ) op een afstand r van de oorsprong.
Voor r geldt dus:
Ik ga ervan uit dat r veel kleiner is dan R (r is maximaal de straal van de ster en R is de afstand tot de
andere massa, dus dit is een meer dan redelijke aanname).
De afstand van het stukje massa dm
1 tot (het zwaartepunt van) m
2 noem ik s.
Voor s geldt dus:
Uit de vergelijkingen (2) en (5) volgt dat ik voor de potentiaalfunctie van het stukje massa dm
1
kan schrijven:
De potentiaalfunctie van de totale ster wordt dan:
We hebben te maken met een homogene ster en dan kan ik voor de dichtheid schrijven (hierin is V het totale
volume van de ster):
Waaruit volgt:
Door te
differentiëren ontstaat:
En dit stop ik in vergelijking (7):
Omdat we te maken hebben met een bol ligt het voor de hand om over te gaan naar bolcoördinaten.
Voor een stukje dV geldt dan:
Waarmee vergelijking (11) wordt:
De hoek φ is de hoek die verandert wanneer ik een (hypothetische) wandeling maak over de evenaar en
de hoek θ is de hoek die verandert wanneer ik een (wederom hypothetische) wandeling maak van de ene
pool naar de andere.
Ik kan daarom de volgende
integratiegrenzen invullen
(a is de straal van de ster):
Ik ga de term 1/s, de breuk in de
integraal hierboven, even apart onder
handen nemen en om te beginnen werk ik de haakjes weg:
Met behulp van de vergelijkingen (3) en (4) wordt dit:
Ik heb nu iets van de vorm:
De volgende stap is om dit te ontwikkelen in een Taylor-reeks:
De constanten c
i bepaal ik als volgt:
Voor het gemak schrijf ik f (x) als volgt:
Nu ga ik de
afgeleiden bepalen:
Vervolgens ga ik overal nul invullen om de constanten c
i te bepalen:
Aldus kom ik tot de volgende reeks:
Hiermee komt vergelijking (16) er als volgt uit te zien:
Ik dien mij hier even te bezinnen, want het aantal termen dat ik meepak is bepalend voor de nauwkeurigheid
die ik kan bereiken.
De verhouding r
max/R is voor de Zon en de planeet die daar het dichtst bij staat, Mercurius,
ongeveer 7 ∙ 10
5/58 ∙ 10
6 = 0.012.
Indien ik alle termen tot en met de derde orde meeneem, en alle hogere orde termen verwaarloos, dan zit
ik maximaal ongeveer 0.012
4 verkeerd en dat is ruim minder dan 10
−7.
Dat lijkt me ruimschoots voldoende.
Nu komt de boeiende taak om de haakjes weg te werken.
Ik doe dat apart voor alle tellers, en combinaties van r-ξ-η-ζ neem ik dus mee tot en met
de derde orde:
Hiermee gaat vergelijking (24) over in deze puinhoop:
En dit stop ik weer terug in de
integraal
van vergelijking (14):
Nu moet ik ξ, η en ζ nog uitdrukken in r, φ en θ.
Ik werk in bolcoördinaten dus dan geldt:
Waarmee de chaos van vergelijking (27) nog wat verder toeneemt:
Nu ga ik de eerste
integraal
oplossen, waarbij ik de
integraal
van sin
3 x opzoek in de
tabel met integralen
en de
integraal
van cos
3 x zoek ik ook op in de
tabel met integralen.
Ik neem ze even allemaal apart en ik begin met de
integralen die als resultaat nul hebben:
Dat ruimt lekker op!
Ik kan een flink aantal termen overboord gooien:
De overgebleven termen met φ hebben als resultaat
(de
integraal
van sin
2 x zoek ik op in de
tabel met integralen
en de
integraal
van cos
2 x zoek ik ook op in de
tabel met integralen):
En de termen zonder φ hebben als resultaat:
Zodat het uiteindelijke resultaat van de eerste
integraal wordt:
Nu ga ik de tweede
integraal
oplossen:
En tenslotte ga ik de derde
integraal oplossen.
De
integraal
van cos
3 x zoek ik weer op in de
tabel met integralen.
Ik neem ze weer even allemaal apart en ik begin met de
integralen die als resultaat nul hebben:
Ook dat ruimt lekker op:
De resterende
integralen hebben
als resultaat:
Hiermee bereik ik tenslotte als antwoord:
Voor het volume van een bol geldt:
Hetgeen mij bij het eindresultaat brengt:
Dit is uiteraard niets meer of minder dan vergelijking (2), en die is weer rechtstreeks afgeleid van vergelijking (1),
de gravitatiewet van Newton, niets bijzonders (want het betreft een perfect-ronde ster).
Wanneer we echter te maken hebben met een ster die licht afgeplat is aan de polen dan wordt de situatie
ineens een heel stuk gecompliceerder.
Dit vraagstuk was slechts een opwarmertje voor het echte werk (de afgeplatte ster) die in het
volgende vraagstuk aan de orde komt.